Voortgekomen uit het Groot-Gasthuis, een instelling van de Godshuizen, waarvan voor het eerst melding wordt gemaakt in de 13e eeuw, vóór 1274, als Godshuis van de H. Geest. In 1817 werd het Groot-Ziekengasthuis een afzonderlijke afdeling, toen nog voornamelijk voor zieke armen. Ten tijde van Bismarck was de Kulturkampf, de strijd tussen de r.k. Zentrumpartei en Bismarck, er de oorzaak van dat Duitse religieuzen het land ontvluchtten. In 1880 kwamen de zusters van de Orde van Carolus Booromeus naar 's-Hertogenbosch, waar zij de verpleging van zieken in het ziekenhuis op zich namen. In 1932 werd het totaal vernieuwde complex aan de Nieuwstraat geopend, in de 70er jaren gevolgd door moderne nieuwbouw, grenzend aan het oude ziekenhuis. | 119 |
Blijkens J. van Oudenhoven t.a.p. blz. 124 stond dit Ziekengasthuis aan de Gasthuisstraat (thans bij verbastering de Gasselstraat geheeten) ende wil men, dat het daer ghebouwt is anno 1277 1). Het werd alzoo gebouwd buiten de eerste vestingmuren van die stad, maer, zoo vervolgt van Oudenhoven t.a.p., in den jaere 1385 is het met toedoen van Jan van Neynsel, een rijck burger, getransporteert ter plaetse, daer het nu staet. Van Heurn Beschrijving zegt, dat voor het jaartal 1385 1485 moet gelezen worden en ik vermeen, dat hij daarin gelijk heeft, want in eene bul van Paus Calixtus III van 12 Juli 1457 staat vermeld, dat Philips van Bourgondië, zoomede de Schout en Schepenen der stad den Bosch aan dien Paus vertoonden, dat eerstbedoeld gasthuis te klein was en dat het wegens de burgerwoningen, waarmede het omringd was, niet gevoeglijk kon vergroot worden, redenen waarom zij den Paus verzochten hetzelve op eene andere plaats te mogen bouwen. De Paus stond hun dit toe, mits de kapel van dat gasthuis in stand zoude blijven.
| 263 |
De Meesters en Rectoren van dit eerste Ziekengasthuis verkochten daarop met vergunning van Gerard Bathenzoon, provisor van dat gasthuis, de verschillende gebouwen met erven, waaruit het bestond. Die gebouwen waren blijkens eene Bossche Schepenakte van 1574 (Reg. n° 237 f. 135): die joffrouwen woninge alsmede brueder Jans camer, zijnde beiden steenen huizen; voorts, blijkens eene Bossche Schepenakte van 1532 (Reg. n° 143 f. 158), de vrouwenkamer met eenen bijnnenganck en het aan die kamer grenzend huis de Beyart 2); verder blijkens een Bossche Schepenakte van 24 November 1537 (Reg. n° 152 f. 44) het brouwhuis met een bakhuisje en blijkens eene Bossche Schepenakte van 1513 (Reg. n° 109 f. 97) het mannenziekenhuis met eene keuken en een kamertje, alsmede, zooals nader zal worden medegedeeld, eene kapel, die later door de St. Annakapel vervangen is. In welk verband deze gebouwen tot elkander stonden valt uit gezegde akten, hoe uitvoerig zij ook zijn, met geene mogelijkheid meer op te maken; alleen blijkt er uit, dat zij met hunne erven de ruimte besloegen, welke thans door de Nederduitsch-Hervormde kerk van den Bosch wordt ingenomen. Hieruit zal tevens duidelijk gebleken zijn, dat van voorbedoelde gebouwen nu niets meer bestaat.
| 264 |
Noten | |
1. | Men zie hierover nog A.W. Bijvoet het Groot Gasthuis te 's Hertogenbosch p. 11. |
2. | Men zie over dit huis nog eene Schepenakte van 29 Maart 1578 (Reg. n° 237) en eene id. van 22 Nov. 1537 (Reg. n° 152 f. 43). |
Van dit gasthuis, hetwelk stond ter plaatse waar het tegenwoordige zich bevindt, werd volgens van Heurn Beschrijving het eerste gedeelte in 1485 gebouwd en de andere gedeelten ten tijden, zooals hierna bij elk daarvan zal worden medegedeeld. De inrichting van dit gasthuis was blijkens zijn voormeld handschrift als volgt:
Van uit de Gasthuisstraat moest men, als men in dit gasthuis wilde komen, eerst gaan door eene sierlijke arduinsteenen poort 1), waarin van boven het wapen der stad het
| 276 | ||||||||||||||
jaartal 1661 en de wapens der toenmalige Regenten van die stad waren uitgehouwen. Binnen die poort gekomen zijnde, kreeg men aan zijne linkerhand het kantoor van den Rentmeester van het Gasthuis, ter zijde waarvan eene tweede poort stond, waardoor men op eene ruime binnenplaats kwam. Links daarvan stonden de volgende gebouwen 2): de apotheek; de keuken; de woning van de moeder van het Gasthuis en de keukenmeid en de groote zaal, welke in 1594 was gebouwd en verdeeld in twee helften, in de achterste waarvan de Regenten van het Gasthuis plachten te vergaderen; rechts van gezegde binnenplaats stond het ziekenhuis, dat in 1485 gebouwd was en waarvan de eene helft voor zieke mannen en de andere voor zieke vrouwwen was bestemd; het was door eene breede inrijpoort gescheiden van de Gasthuiskerk, die met het koor, evenals dat gebouw, naar het O. gekeerd was; blijkens eenen in haren noordelijken gevel gemetselden steen werd die kerk in het jaar 1538 gebouwd of verbouwd; tegen den Zuidelijken gevel dezer kerk stond de chirurgijnskamer, welke te voren was de kamer van den Binnenvader van dit Gasthuis, tot dat aan dezen eene kamer achter den vrouwenhaard werd gegeven; ten N. van gezegde kerk bevond zich het ziekenhuis, dat het Spaansch huis genaamd werd, omdat daarin verpleegd waren de Spaansche soldaten van het leger van den Admiraal van Arragon, die in 1599 bij het leger van Zalt-Bommel ziek of gekwetst waren geworden; nog was daar een ziekenhuisje, dat in 1631 voor de lijders aan het rood melisoen was gebouwd; achter laatstbedoelde gebouwen bevond zich het kerkhof van dit Gasthuis en daar achter een groot gebouw, het Pesthuis genaamd, dat ook in 1485 gebouwd was 3). Van Heurn deelt in zijne Beschrijving verder mede, dat tot de gebouwen van dit Gasthuis eveneens behoorde een bouwhuis, dat diende tot het stallen van het vee; het was in 1553 gebouwd en werd in 1752 gesloopt om van deszelfs erf | 277 | ||||||||||||||
een moestuin te maken; het melkvee van dit Gasthuis was toen reeds door deszelfs Regenten afgeschaft, omdat zij het voordeeliger vonden om de levering van de melk aan te besteden en de weiden van het Gasthuis, die zich tot aan de stadswallen uitstrekten, voor moestuinen te verhuren dan om er zelf melkvee op na te houden, hetgeen ook de reden was, waarom zij ten tijde van van Heurn eveneens de eigen bierbrouwerij en bakkerij van dit Gasthuis hadden afgeschaft. Volgens J. van Oudenhoven t.a.p. 1e uitgave blz. 45 had meuten zijnen tijde, als men de eerstgemelde poort binnenging, aan zijne rechterhand ook nog: een groote ende bequame huysinghe der gasthuysnonnen met bequame kameren ende eenen hof daarin, afgescheyden van de andere huysinghen des, (gast)huys, waarover hij mededeelde: dese huysinghe wierde ghehouden, vóór de fondatie van de stadt van 's Hertogenbossche geweest te zijn een speel- ofte vertreckplaetse van de Hertoghen van Brabandt, als sy in het byligghende bossche op de jacht gingen, (terwijl het woonhuys met de keucken van den Meester of Rector (van het gasthuis) was een stallagie voor sijn (des hertogs n.l.) peerden 4). Tot een bewijs van dien is daer noch overich 5) eenen tamelijchen block behuysinghe ten Zuyden van der voors. Nonnen woonighe, eertijdts in eygendom geweest aen 't selve Gasthuys ende nu aen Joffr, Hambroeck ende draecht noch den naem van 't Hof van Brabandt ende staet alsoo in verscheyde oude Schepenenbrieven ende oude Registers van 't voors. Gasthuys bekent ende wordt een gedeelte daervan ghehouden des Hertoghe capelle gheweest te zijn, ghelijck daervan eenighe kennelycke teeckenen noch overich zijn.
Over de gasthuisnonnen schreef J. van Oudenhoven t.a.p. het volgende: Tot dienst van de siecken in dit Grootgasthuys plachten religieusen te wesen van de Ordre van S. Augustijn ende dat beyde mans en vrouwen, maer alsoo onder deselve eenige abusen waren gheresen, soo is in den jare 1370 door
| 278 | ||||||||||||||
den Bisschop van Luyck eenighe reformatie geschiedt ende gheordonneert, dat de siecken in volghenden tijdt by de Nonnen alleen soude bedient worden, ende wierden ghenoemt de Juffrouwen nonnen van 't groot Gasthuys. Dese waren ghewielde nonnen ende en is haer ghetal 't getal van thienen niet te boven ghegaen, maer wel ende meest minder gheweest ende plachten hy beurte weeckelijck twee ende twee te dienen, hebbende in het dienen ende pleghen der siecken de hoochste sorghe hoven de ordinaire dienstboden ende zijn in den dienst ghecontinueert tot den jare 1635, wanneer by de Heeren van de Stadt anders daerin is ghedisponeert.
Blijkens van Heurn Beschrijving is de woning van deze nonnen in het jaar 1785 grootendeels afgebroken en is toen eene hovenierswoning daarvoor de plaats gebouwd; verscheide oude en kleine huisjes, zoo deelt hij daar verder mede, die daar omtrent stonden, zijn toen mede afgebroken en in eene moestuin veranderd, welke neven de hovenierswoning door het Gasthuis verhuurd worden: de oude gedaante van dit geweesene gebouw met verscheide torentjes op den gevelmuur en de zogenaamde reusenmoppen, waarmede dit huis gebouwd was, zetten mijn gevoelen (dat dit een deel van het Hof van Brabant was) veel schijn by. Als men met hem aanneemt, dat de nonnenwoning van het Gasthuis tot het Hof van Brabant zal hebben behoord, dan wordt verklaard hoe van Oudenhoven er toe kwam om uit de oude registers en andere documenten van het Gasthuis op te maken, dat hetzelve eigenaar van (een deel van) het Hof van Brabant zoude zijn geweest 6).
J. van Oudenhoven schreef t.a.p. blz. 44 van de kerk van het Gasthuis, dat zij in 1483(5?) werd gebouwd en dat zij is een fraey kercxken met eenen redelycken hooghen toren, geproportioneert naer 't selve ghebouw, in dewelcke den kerckendienst
| 279 | ||||||||||||||
van de krancken bequamelijck konden ghehoort ende ghesien worden. Volgens van Heurn Beschrijving kwamen de mans- en vrouwenziekenzalen op deze kerk uit door twee groote bogen, die na 1629 werden toegemetseld; de kerk zelve werd toen tot ziekenzaal ingericht.
Deze kerk is in het jaar 1911 afgebroken; zij had toen al reeds sedert lang geen toren meer; alleen de vorm van haar koor, waarboven een gesmeed ijzeren kruis stond, toonde nog aan, dat zij oudtijds eene kerk was geweest. Bij de afbraak daarvan kwamen eenige grafzerken te voorschijn, die lagen onder de houten vloer, welke er in zal zijn gelegd, toen zij tot ziekenzaal werd bestemd.
De volgende opschriften staan op die zerken:
In deze kerk lag ook nog begraven Goijard van Engeland, die, als reeds gezegd, in zijnen weduwlijken staat priester
| 280 | ||||||||||||||
en daarna rector en meester werd van dit gasthuis, waarvan hij een der weldoeners was; hij werd in die kerk ter aarde besteld onder de zerk, waaronder reeds zijne vrouw, Zeeuwken Vastaerts genaamd en zijne moeder begraven waren. Hij had zulks bepaald in zijn testament van 18 Augustus 1616, waarbij hij o.a. de navolgende beschikkingen maakte: „verkieze mijn begraeffenisse in der kerke des groten gasthuys onder mynen zerksteen, onder denwelcken mijn huysvrouw ende mijn moeder sijn begraven; ende heb opten 12 Septembr. anno 1597, sijnde dier tijt Gasthysmeester, voor Schepenen opgedragen 7) tot alimentatie der siecken desselfs Gasthuys twee hoeven, gelegen onder Kaethoven 8), my gecost hebbende by de vier duysent gulden, onder dese naebeschreven conditien, te wetene, dat de meester, ten tyde wesende, ten eewigen daegen verbonden sal wesen op mijn ende mijnder huysvrouwe jaergetijt doen singen een misse van requiem enz. ende den siecken uut te reycken op beyde onse jaergetyden gebraden des middaechs ofte potpasteye met een oorkens wittebroot ende een portie wijns ende tsavonts rijss met een oorkens wittebroot ende daerenboven is den meester op mijn jaergetijt des smiddaechs ter maeltijt te roepen twee van mynen huysvrouwe naeste vrienden met de twee pastoirs, de meesterse ende twee Juffrouwe nonnen, ter selven tyde den siecken dienende, schenkende denselven wijn sonder overdaet, met oick te houden de gewoonelycke commendatie ende bedinghe; ende op mijnder huysvrouwe jaergetijt is den meester oick verbonden uut te reycken aen de meesterse voors. 12 guld. tot eenen
| 281 | ||||||||||||||
maeltijt, enz." Na de reductie van den Bosch in 1629 werd deze maaltijd gehouden omstreeks den tijd, dat de nieuwe regenten en regentessen van dit Gasthuis werden aangesteld. Dezen zaten daaraan aan met de drie medicijnmeesters, den wondheeler en den ziekentrooster van dat Gasthuis en vroegen daarbij nog als gasten twee der naaste bloedverwanten zoowel van Goijard van Engeland als van diens huisvrouw; toen in 1774 zijn laatste bloedverwant was komen te overlijden, werden alleen maar de twee naaste bloedverwanten zijner vrouw als gasten gevraagd. In 1772 bepaalde de Regeering van den Bosch, dat voor dezen maaltijd slechts fl 100 mocht worden uitgegeven. Deze maaltijd heeft thans niet meer plaats, maar voor het geld dat daarvoor bestemd was, drinken thans de Regenten der Godshuizen op hunne vergaderingen een glas wijn.
Op de grafzerk, waaronder Goijard van Engeland, zijne moeder en zijne vrouw begraven werden, stonden hij en zijne vrouw levensgroot uitgehouwen en was, tusschen hen in, gebeeldhouwd een tafeltje, met een kleed overdekt, waarop een doodshoofd en twee doodsbeenderen lagen; boven hen was uitgebeiteld de spreuk: mors janua vitae en onder hen de woorden: monstra te esse matrem, terwijl hun beider grafschrift luidde: Begraeffenis Goyarts van Engelant, Meester ende Rector van desen Gasthuis, sterf a° 1616 24 Augustus ende Sewitke, Dochter Lambert Vastarts, zijn Huysvrouwe, sterf 1602 5 Julii. In lateren tijd is deze zerk uit de Gasthuiskerk genomenen, voor zoover zij toen nog bestond, gemetseld in den Zuidelijken gevelmuur van dat deel van dit Gasthuis, dat in 1911 is afgebroken. Thans staat zij in een zijgevel der tegenwoordige gasthuiskapel.
Bij de afbraak der Gasthuiskerk, die in 1911 geschiedde, kwamen weinig gebeenten te voorschijn. Zooveel te meer kwamen er echter in 1908 voor den dag, toen het voormalig kerkhof van dit Gasthuis werd opgeruimd om daarop een deel van het tegenwoordig ziekengasthuis te bouwen; men vond
| 282 | ||||||||||||||
alstoen aldaar, behalve eene groote massa vandoor elkander geworpen doodsbeenderen, geheele rijen van geraamten van jonge mannen, die in verscheidene lagen boven elkaar waren gelegd. Zij waren de stoffelijke overblijfselen van de Geallieerden, die gedurende den Oostenrijkschen Successieoorlog in den Bosch stierven 9). De inkomsten van dit Gasthuis waren aanvankelijk gering; Karel de Stoute veroorloofde daarom 28 Februari 1468, dat het grondrenten en andere onroerende goederen zou mogen verwerven; tengevolge dezer machtiging zullen deszelfs inkomsten vermeerderd zijn, wat niet uitsloot, dat dit Gasthuis van af 1572-1579 nog groote tekorten op zijne rekeningen had; daarom moest het toen gelden opnemen en een deel zijner bezittingen verkoopen, zoodat in laatstgemeld jaar zijne inkomsten niet meer dan fl 2000 bedroegen; het was dientengevolge te vreezen, dat dit Gasthuis finantieel geheel zou ten ondergaan, waarom de Regeering der stad den 12e Augustus van het jaar 1579 in alle kerken der stad offerblokken deed plaatsen tot het geven van aalmoezen aan dat Gasthuis; zij verzocht verder de vermogende ingezetenen der stad daaraan zonder rentebeding geld te leenen en zij gaf voorts aan het Kapittel der St. Janskerk in overweging de grondrente, die het op dit Gasthuis had, daaraan kwijt te schelden; ook schreef zij nog de besturen der omliggende dorpen aan, om aan dit Gasthuis terug te geven de verplegingskosten der zieken hunner gemeenten, die daarin opgenomen werden, enz. Dit had het goede gevolg, dat reeds in 1599 de inkomsten van dit Gasthuis tot fl 3500 waren gestegen, welke inkomsten daarna nog aanzienlijk vermeerderd werden door het legaat van de twee groote bouwhoeven, die Goijard van Engeland, als voorzegd, aan hetzelve vermaakte. In 1628 waren dientengevolge deszelfs jaarlijksche inkomsten, buiten en behalve de roggepachten, tot op fl 9718 geklommen; naderhand liepen die inkomsten weder
| 283 | ||||||||||||||
terug, voornamelijk ten gevolge van de vermindering van opbrengst der roggepachten; daarentegen stegen de uitgaven van dit Gasthuis wegens vermeerdering van behoeften, zoodat ten tijde van Van Heurn de finantieele toestand daarvan weder minder gunstig was. Ten tijde van denzelfden van Heurn mochten ingevolge Resolutie der Stedelijke Regeering van 16 September 1735 alleen ingezetenen van den Bosch, die aldaar 15 jaren lang gewoond hadden, in dit Gasthuis worden opgenomen, terwijl toen nog altijd gold het Reglement van 30 Augustus 1650, in verband met het Reglement van Orde voor dit Gasthuis van 16 Januari 1722, volgens hetwelk daarin niet mochten worden verpleegd krankzinnigen, melaatschen, lijders aan de pokken en ongeneeslijke zieken. Voor de zieken en gekwetsten, welke er wel in mochten worden verpleegd, waren bij het leven van van Heurn in dit Gasthuis beschikbaar 112 bedsteden, welke ligplaatsen vermeerderd konden worden door daar tusschen kribben te plaatsen, zoodat er toen in dat gasthuis 259 zieken konden worden verpleegd, en in tijd van nood nog meer, maar dan moesten twee niet gevaarlijke zieken bij elkander in één bed slapen.
Het opperbestuur over dit Gasthuis was ten allen tijde aan de Regeering der stad 10), waarin zij bij de voorwaarden, waaronder den Bosch in 1629 werd overgegeven, bevestigd werd. Zij deed het bestuur over hetzelve uitoefenen, eerst door twee ambtenaren, die den titel hadden van rector en meester van het Gasthuis, daarna door één meester en rector 11). Later en wel ten tijde van van Heurn deed zij het doen door vier
| 284 | ||||||||||||||
harer schepenen, regenten genaamd en door vier buitenmoeders; deze laatsten hadden te zorgen, dat de zieken en gekwetsten behoorlijk verpleegd werden, waartoe zij om beurten 2 of 3 maal per week in dit Gasthuis moesten komen ten einde daarop toe te zien; voorts moesten zij aan de binnenmoeder orders geven voor hetgeen zij voor dat Gasthuis op de dagelijksche markt aan levensmiddelen had te koopen. Onder de Regenten stond ten tijde van van Heurn een rentmeester, die onder hun toezicht in het bijzonder met het geldelijk beheer van dit Gasthuis was belast en die daarin werd bijgestaan door een klerk. Verder waren ten tijde van van Heurn aan dit Gasthuis verbonden één binnenvader en twee binnenmoeders; eerstgegenoemde had toezicht te houden op de dienstboden en de zieken en gekwetsten van dit Gasthuis, alsmede te zorgen, dat die zieken en gekwetsten hetzelve niet verlieten vóór dat zij genezen waren; aan eene der twee binnenmoeders was daarentegen opgedragen te letten op het toebereiden van de spijzen en dranken in de keuken, hetwelk de taak der keukenmeid was, alsook om toe te zien, dat er niets uit het Gasthuis werd weggevoerd, terwijl de andere binnenmoeder, wier verblijf was op den vrouwenziekenhaard, met twee onder haar staande meiden de vrouwelijke zieken had op te passen. Bij het leven van Van Heurn waren aan dit Gasthuis ook nog verbonden drie geneesheeren, een chirurgijn en een apotheker, alsmede een ziekentrooster, die Protestant was en bezoldigd werd: uit de inkomsten der voormalige geestelijke goederen met fl 200 en uit de revenuen van dit Gasthuis met fl 36. De Katholieke geestelijken mochten na 1629 er de zieken van hunnen godsdienst in hun stervensuur niet meer bijstaan of bedienen, welk verbod in de 18e eeuw wel niet meer zal zijn nageleefd. Vóór dat jaar waren twee kapelanen aan het Gasthuis veibonden om voor de geestelijke belangen der zieken te zorgen. (J. van Oudenhoven 1e uitgave p. 42).
Aan de gasthuisnonnen was eerst bij Resolutie van
| 285 | ||||||||||||||
Schepenen van den Bosch van 25 Januari 1638 de toegang tot dit Gasthuis ontzegd geworden 12). In het jaar 1906 werd door het College van Regenten over de Godshuizen en den Algemeenen Arme van den Bosch besloten in de plaats van het tweede een nieuw ziekengasthuis te bouwen, wijl dat niet meer aan de eischen van den tegenwoordigen tijd voldeed, mits de Gemeenteraad van den Bosch zoude garandeeren de voor den bouw van dit derde gasthuis te sluiten leening; dat deed gezegde Raad bij besluit van 21 Mei 1907. Daarop heeft voormeld College in het jaar 1908 het Pesthuis doen afbreken, waarna het in 1909 zoowel op het erf daarvan als op het voormalig kerkhof van dit tweede Gasthuis een nieuw ziekengasthuis heeft doen bouwen, dat in het jaar 1911 plechtig ingewijd en in gebruik genomen is. Nadat dit geschied was, heeft het in datzelfde jaar zoowel de voormalige gasthuiskerk als het gebouw, waarin de ziekenzalen van het thans voormalig tweede gasthuis zich bevonden, doen afbreken, om in de plaats daarvan een zustershuis met keuken en kelders, eene inrichting voor klasse-patiënten en eene bidkapel te doen bouwen.
| 286 |
Noten | |
1. | Buiten deze poort stond aan de Gasthuisstraat de woning van den Rentmeester van het Gasthuis; zij zal, vóór dat deze ambtenaar bestond, geweest zijn de woning van den rector en meester van hetzelve. |
2. | Men zie hierover nog van J. van Oudenhoven eerste uitgave p. 44. |
3. | Men zie hierover J. van Oudenhoven eerste uitgave p. 44. |
4. | Vergelijk J. van Oudenhoven 2e uitgave p. 125. |
5. | Namelijk, zooals wij hiervoren reeds zagen, in de Gasthuisstraat. |
6. | Dit deed ook van Heurn in zijne Beschrijving, waar hij zegt: ,,In de rekening van het Gasthuis over het jaar 1490 vind ik, dat het Gasthuis verscheide kameren van het Hof van Brabant verhuurde en eenigen tot het gebruik van het Gasthuis behield" |
7. | Men zie over de voorwaarden, waaronder dit geschiedde, Schepenregister van den Bosch n° 248 blz. 201 en vlgd. |
8. | Deze hoeven, geheeten de Groote en de Kleine hoeve te Kaathoven, waaraan verbonden was het recht van collatie der kapel aldaar, had hij 14 Juni 1597 gekocht van de erven van Anna Vygh (of Vyge) wede van Aelbrecht Proening van Deventher (Schepenreg. van den Bosch n° 248 blz. 198 en vlgd en blz 349 en vlgd). Het Bestuur van het Gasthuis heeft deze bouwhoeven, evenals de andere rentegevende onroerende lichamelijke goederen van hetzelve in de 18e eeuw verkocht, omdat het van oordeel was, dat het bezit van vast goed voor het Gasthuis niet voordeelig was; zie o.a. Reg. n° 565 f. 64, |
9. | Van Heurn Historie IV p. 80, 82, 84, 102, 104, 111 en 114. |
10. | Men zie hierover mr. N.F. Sassen. Een woord over het eigendom, enz. van het Ziekengasthuis en A.W. Bijvoet. Het Groot Gasthuis te 's Hertogenbosch. |
11. | Reglement op de regeering en administratie van het Groot Gasthuis van 20 Augustus 1650. In de tweede helft der 15e eeuw waren de beide rectoren en meesters van dit Gasthuis vrouwen want toen waren dat Goeswina van den Hezeacker en Gerarda, dochter van Henrick Sanders van Oss (Reg. n° 109 f. 97). Men zie ook nog J. van Oudenhoven eerste uitgave p. 47. |
12. | Schutjes Gesch. van het Bisdom 's Bosch IV p. 375 en 821. |
Den Bosch verliest volgend jaar een van de herinneringen aan haar middeleeuwse verleden, een naam: het Groot Ziekengasthuis. Het Groot Ziekengasthuis behoort tot de oudste gasthuizen in ons land en is een van de weinige, die zich tot in onze tijd hebben weten te handhaven door steeds mee te groeien met de ontwikkelingen. Het gasthuis bestond in ieder geval al in 1274. Op 30 maart van dat jaar beloofde het stadsbestuur de schenkingen te verdelen die Willem van Gent per testament vermaakt had. Tot de begunstigden behoorde ook het gasthuis. Dat zou ieder jaar 35 schellingen uit de erfenis ontvangen. De aan het gasthuis verbonden priester kreeg jaarlijks 11 schellingen.
Het eerste gasthuis lag in een gebied, begrensd door Annaplaats, Hinthamerstraat en Gasselstraat (verbastering van Gasthuisstraat), buiten de oudste stadsmuren. Daar hoorde het ook, want in die tijd was het gasthuis waarschijnlijk niet alleen bedoeld voor zieken, maar ook voor de opvang van vreemdelingen, die na het sluiten van de stadspoorten bij de stad aankwamen en onderdak voor de nacht nodig hadden of geen geld hadden om in een herberg te slapen.
Toch lag de nadruk al gauw op het opvangen van arme zieke mensen. Arme mensen, want de rijken werden thuis verzorgd. In juli 1277 vervaardigde de bisschop van Luik statuten uit voor het Groot Gasthuis. Voor het grootste gedeelte gaven deze staturen regels voor de broeders en zusters van het gasthuis. Een klein deel had betrekking op met name de zieken. Het zieleheil stond hierbij voorop. Voor de zieke in het gasthuis opgenomen werd, moest hij eerst gebiecht hebben. Bovendien moest hij degenen die hij mogelijk kwaad gedaan had vergiffenis vragen en zo mogelijk genoegdoening schenken.
Ook de financiële kant van de zaak werd niet vergeten. Hij moest namelijk hetgene wat hij bezat onder getuigen aan het gasthuis in bewaring geven. Werd hij beter, dan kreeg hij het terug; stierf hij zonder testament, dan verviel zijn bezit aan het gasthuis. Was er wel een testament, dan moesten in ieder geval de gemaakte onkosten uit de nalatenschap betaald worden. De nadruk in het middeleeuwse gasthuis lag op de verzorging van de armen en zieken, niet op het genezen. Pas laat zou er een vaste chirurgijn komen. Als een zieke eigenlijk doktershulp nodig had, maar geen geld had om die te betalen, moest de meesteres van het gasthuis doen wat zij kon voor de genezing, wel echter tegen 'billijke' vergoeding.
In de vijftiende eeuw verhuisde het Groot Gasthuis omdat er geen uitbreidingsmogelijkheid was. In 1457 gaf de paus toestemming het gasthuis te verplaatsen. Tussen 1454 en 1467 werden zo'n 15 percelen aangekocht aan de andere kant van de Hinthamerstraat, achter de Binnendieze. Op dit terrein ligt nu nog een groot gedeelte van het Groot Ziekengasthuis. Van deze middeleeuwse bebouwing rest nog de 'blauwe kamer' boven de overkluizing van de Binnendieze bij het Herman Moerkerkplein.
Het Groot Gasthuis werd in de loop der jaren steeds meer een ziekenhuis voor de eigen Bossche burgers. In de negentiende eeuw kreeg de genezing meer de nadruk; groeide het ziekenhuis ook sterk, in deze eeuw zelfs explosief. Nu komt er weer een verhuizing, maar gaat de naam na de fusering met het Willem-Alexander ziekenhuis (tot Bosch Medicentrum) verloren.
|
De medische wereld is de laatste eeuw sterk vooruitgegaan. In vroeger tijden moet het geen pretje geweest zijn om in een gasthuis te liggen en te wachten op verbetering van de gezondheid. Toch gebeurde er wel het een en ander bij de behandeling van de patiënt. Een chirurg kon bijvoorbeeld een arm of been amputeren; afgezien van het feit, dat dit niet pijnloos kon gebeuren, liet ook de beheersing van de bloeding te wensen over en konden infecties optreden. Toch is er veel geamputeerd. Niet alleen in de ziekenhuizen, maar vooral tijdens oorlogen op de slagvelden en zelfs op schepen, als levensgevaar voor de patiënt dreigde.
In 1580 wordt de uit Rosmalen afkomstige Gerrit Mattheusz. Jacobs opgenomen in het Bossche Groot Ziekengasthuis. Wat er precies met hem gebeurd was, is niet meer bekend. Wel weten we dat op een gegeven ogenblik bij hem zijn beide benen geamputeerd moesten worden. Hoe nu te handelen?
Het bestuur van het ziekenhuis nam contact op met de familie, want men wilde een volmacht krijgen om de patiënt uit het ziekenhuis te verwijderen indien hij op een of andere manier last veroorzaakte. Men moest zich daarbij voorstellen, dat hij door hevige pijnen een last voor overige patiënten in de zaal (schreeuwen, vloeken enz.) die daardoor verontrust zouden worden over de medische behandelingen in het gasthuis. Bovendien bestond de mogelijkheid, dat de patiënt krankzinnig zou worden as gevolg van de pijnen of psychische gevolgen daarvan.
Op 11 december 1580 kwamen daarom notaris Gerard van Soemeren de broer, zus en een oom van Gerrit Jacobs en namens het ziekengasthuis ziekenmeester Francois Henrix van Gestel bijeen. Tesamen stelden zij een akte op, waarbij de ziekenmeester verklaarde, dat het noodzakelijk was dat men 'den voorseiden Gerrit den beyde syne beenen sal moeten affnemen'. Ook werd verklaard dat indien dit zou gebeuren en 'dezelfde Gerrit worde crancke van sinnen off deur het voorseide affnemen van syne beenen mits (door) syne groote pynen den andere siecken daar liggende ware te moyelyck, oof te lastich door roepen, cryten off andere manieren', dat dan de familie Gerrit uit het gasthuis zou halen en het gasthuis verder niet meer verantwoordelijk voor hem was. Dit alles, zo tekende men op, 'sonder arch of listen', dus zonder kwade bedoelingen. Na het opstellen van deze akte ondertekenden beide partijen het stuk, alsmede drie getuigen.
Hoe het precies afgelopen is met Gerrit weten we niet. De amputatie is doorgegaan. Want op de achterzijde van het contract (dat bewaard wordt in het archief van het Groot Ziekenhuis, in het depot van het Bossche Stadsarchief) staat de beschrijving 'Contract tussen de vrienden (is familie) va Gerarden Matheusz tot Rosmalen, de welcken binnen desen Gasthuyse beyde zijn beenen zijn affgenomen'.
|
1274 |
Op 30 maart 1274 beloven de schepenen van 's-Hertogenbosch de giften te verdelen die Willem van Gent en zijn vrouw Hadewich per testament vermaakt hebben. In het testament wordt gesproken over het 'hospitali in Buscho' en sacerdotis hospitalis', dit is het Groot Ziekengasthuis. Aangezien het aantal inwoners tussen 1270 en 1280 op ca 8000 wordt geschat, is het duidelijk, dat dit gasthuis al langer moet hebben bestaan, zowel ten behoeve van zieke en zwakke stedelingen, als ten behoeve van passanten. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1277 |
Jan van Enghien, bisschop van Luik, vaardigt in juli 1277 statuten uit voor de broeders en zusters van het Groot Gasthuis. Er is een goed georganiseerd dubbelconvent van broeders en zusters met oversten, een provisor en een priester. Het Groot Gasthuis is een eerste instantie bestemd voor arme zieken en zwakken. Daarnaast worden er ook arme reizigers gehuisvest. Het Groot Gasthuis is in de (huidige) Gasselstraat gevestigd; een verbastering van Gasthuisstraat. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1376 |
De bisschop van Luik verordent dat het aantal religieuzen werkzaam in het Groot Gasthuis beperkt wordt tot zeven zusters en één lekebroeder. (Het is mogelijk dat deze laatste bestemd is om de pater behulpzaam te zijn, zodat alleen de vrouwelijke religieuzen in de verpleging werkzaam zijn). De zusters zijn Augustinessen die het convent van Sint Elisabeth vormen. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1419 |
Op 13 april breekt er een grote stadsbrand uit, waardoor o.a. het Ziekengasthuis grote schade oploopt. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1457 |
Op 12 juli 1457 geeft paus Calixtus III toestemming om het Groot Gasthuis te verplaatsen, mits de kapel van het Gasthuis als kapel blijft gehandhaafd. Op het terrein waar het Groot Gasthuis ligt, tussen de Hinthamerstraat, Gasselstraat (verbastering van Gasthuisstraat) en de Kerkstraat is geen uitbreiding meer mogelijk. Na aankoop van gronden aan de andere zijde van de Binnendieze, achter de huidige Gasthuisstraat, zal men rond 1470 naar dit gebied verhuizen. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1460 |
Dit Gasthuis stond eerst in de Gasselstraat en verhuisde in 1460-1470 naar het terrein achter de Binnendieze. Bron: Stegentocht 1 |
|
1483 |
Het Groot Gasthuis is nu verplaatst (van de Gasselstraat) naar de overzijde van de Binnendieze, achter de huidige Gasthuisstraat. In 1457 had de paus daar toestemming voor gegeven. Het terrein van het oude gasthuis wordt verkocht aan de Broederschap van St. Anna, die er een kapel sticht. Dit kan de oude kapel van het gasthuis geweest zijn. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1519 |
Klachten worden geuit over het Groot Gasthuis: - Er wordt niet meer door de zusters gekookt, maar door plattelandsmeisjes die dat nog nooit eerder hebben gedaan. - Het vlees stinkt soms en de maaien lopen er uit. - De porties voor de arme zieken zijn de helft van wat ze vroeger waren. - Op visdagen krijgen de zieken harde stokvis, zoute haring en twee kleine katvisjes, met slechts weinig azijn en alles wordt koud opgediend. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1529 | Het uitbreken van de zweetziekte of Engelse pest. | |
1661 |
Het Groot Ziekengasthuis krijgt een nieuwe toegangspoort aan de Gasthuisstraat, versierd met een in hout uitgesneden stadswapen. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1809 |
In 1808 roept de burgemeester van Den Bosch zijn mede-burgers op zich te laten inenten tegen de pokken. Dit gebeurt door middel van de zogenaamde koepokinentingen. Iedere dinsdagmorgen tussen 8 en 9 uur bestaat hiervoor gratis de mogelijkheid in het Groot Burgergasthuis. In het eerste kwartaal van 1809 worden 322 personen kosteloos ingeënt door de stadsdokter; andere geneesheren enten in dezelfde periode 156 mensen tegen betaling in. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1880 |
In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt de verpleging van de Bossche gods- en gasthuizen langzamerhand overgenomen door religieuze orden. Het sluitstuk van deze ontwikkeling is de komst in 1880 van de Zusters van de H. Carolus Borromeus uit Trier naar het Groot Ziekengasthuis, waar zij de verpleging van lekenbroeders en zusters overnemen. Een verbetering van de kwaliteit van de verpleging zal het gevolg zijn. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) I. 302, 311, 314, 316; II. 290, 291; III. 247, 248
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 15, 63, 191, 204
Henk Henkes, Van den Raethuys tot Stadhuis (2016) 170, 176, 192, 227
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 331-342
L. van de Meerendonk, Het klooster op de Eikendonk te Den Dungen II (1964) 4, 90, 112
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 14, 15, 16, 60, 111, 116, 124, 139, 161, 162, 165, 192, 243
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 372-377
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 53, 65, 97, 99, 139, 275, 285, 287, 289, 293, 323, 327, 351, 375
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 27, 27n
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 34, 81, 123, 124, 125, 134, 272
Varia Historica Brabantica III (1969) 218
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 35, 70, 83, 84, 86, 109, 140, 176, 205, 206, 209-214, 227, 249, 253, 284, 328, 374, 388, 389